Wednesday, July 2, 2008

Analyse / Elk jaar een beetje oorlog om budget ontwikkelingssamenwerking

Han Koch
De relatie tussen de werkgeversorganisatie VNO-NCW en de minister voor ontwikkelingssamenwerking is altijd gespannen geweest. Minister Koenders en werkgeversvoorzitter vechten een klassieker uit.

Je kunt er de klok op gelijk zetten. Zeker als een nieuwe minister voor ontwikkelingssamenwerking zijn budget voor het komende jaar gaat verdelen, is het even een beetje oorlog tussen de werkgeversorganisatie VNO-NCW en de minister. Dat was zo onder PvdA-minister Eveline Herfkens, en dat is zo onder haar collega Bert Koenders. CDA-minister Agnes van Ardenne vormde tijdelijk een uitzondering. Maar volgens critici kroop zij, al was het maar om het heel anders te doen dan haar voorgangster Herfkens, wel al te dicht tegen het bedrijfsleven aan.

De nieuwe vete gaat over een oud-onderwerp: het potje met geld dat Ontwikkelingssamenwerking reserveert voor projecten waarbij Nederlandse bedrijven samenwerken met partners in ontwikkelingslanden. Dat potje heette ooit Oret, nu is het Orio. De manier waarop Koenders die Orio-gelden beheert, zint werkgeversvoorman Bernard Wientjes allerminst. Het bedrijfsleven loopt voor miljoenen aan orders mis, liet hij recent in het Financieele Dagblad weten. Zeker twintig projecten met een totale investeringswaarde van 350 miljoen euro gaan niet door ondanks toezeggingen van Koenders. Aan de vooravond van een vandaag te voeren debat in de Tweede Kamer over dit onderwerp, laat Wientjes weten dat de minister dit niet kan maken. Hij is bestuurlijk onbetrouwbaar, klinkt het getergd. De nieuwe Orio-regeling voor de combinatie ontwikkelingssamenwerking/ bedrijfsleven is door Koenders van allerlei rimram ontdaan. De focus is meer gericht op de echte ontwikkelingslanden, de aandacht gaat meer uit naar zaken waarin Nederland goed is en de lange lijst van landen is ingekort. Te veel ingekort, vindt Wientjes. Voor 24 landen zijn volgens hem nu geen exportkredieten meer te krijgen en dus is handel drijven met die landen nauwelijks mogelijk en ontberen die landen de kans op een betere infrastructuur, op een functionerende watervoorziening of op een opgepepte gezondheidszorg.

Dat klagen over de minister voor ontwikkelingssamenwerking is volgens de aangeklaagde zelf niet echt nodig. Koenders vindt dat hij meer dan ooit geld uittrekt voor de samenwerking met het bedrijfsleven. Voor de private sector staat 485 miljoen euro klaar en dat is tien procent van zijn totale hulpbudget. Tel daarbij op het geld dat via kanalen als de Wereldbank, maar ook via ontwikkelingsorganisaties als Icco en Oxfam Novib, wordt weggezet bij het bedrijfsleven en Koenders ziet twintig procent van zijn budget naar de private sector gaan.

Het recht van Wientjes om te klagen dient verder ingeperkt te worden, zo vindt Koenders omdat hij met veel bedrijven zoals Ahold, Achmea, SNS, Aegon, Unilever en bouwbedrijven als BAM ook partnerschappen heeft afgesloten teneinde productieketens voor hout, cacao en koffie te verduurzamen en financiële dienstverlening in ontwikkelingslanden te brengen.

De argumenten die Koenders aanvoert ter verdediging van zijn aandacht voor het bedrijfsleven zijn daarmee nog niet uitgeput. De Pvda-minister noemt het van cruciaal belang dat de economie in ontwikkelingslanden op de golven van een florerend midden- en kleinbedrijf groeit. Met deze geloofsbrieven in de hand roept Koenders Wientjes op zich aan zijn zijde te scharen als het gaat om het bestrijden van de armoede.

Dat Koenders dor hout uit de regeling heeft gesneden, vindt hij zelf niet meer dan logisch. Er vallen 38 landen uit de regeling, uit 24 daarvan werd nooit een aanvraag voor een project ingediend. Voor China, dat inmiddels het stadium van arm ontwikkelingsland is gepasseerd is nu een regeling getroffen buiten Ontwikkelingssamenwerking.

De klassieke ruzie tussen de minister en de werkgeversvoorzitter heeft een achtergrond. Ministers voor ontwikkelingssamenwerking vinden dat hun geld niet mag worden misbruikt voor exportbevordering van het Nederlandse bedrijfsleven, maar benut moet worden voor de opbouw van ontwikkelingslanden. Het Nederlandse bedrijfsleven vindt dat mooi, maar wijst altijd op de Italiaanse of de Amerikaanse steun. Het mes snijdt bij de hulp van die landen altijd aan twee kanten, het ontwikkelingsland wordt geholpen en het eigne bedrijfsleven wordt gesteund. Die vorm van hulp, gebonden hulp geheten moet volgens internationale afspraken op termijn verdwijnen. De beste waar voor de beste prijs, moet de leidraad zijn. Van de Nederlandse steun voor de private sector geldt nu nog dat dertig procent gebonden hulp is. In 2011 moet die gebonden hulp afgebouwd zijn tot 10 procent. De kans is daardoor groot dat de minister en de werkgeversvoorman elkaar de komende jaren nog wel een paar keer in de haren zitten.

No comments: